TYPE 1
Om te kunnen snappen wat er bij diabetes aan de hand is, moet duidelijk zijn hoe het lichaam werkt bij mensen zonder diabetes. Wanneer iemand iets eet of drinkt waar koolhydraten in zitten, stijgt de hoeveelheid glucose in het bloed. De alvleesklier reageert hierop door insuline af te geven aan het bloed. Onder normale omstandigheden zorgt de insuline ervoor dat de glucose vanuit het bloed de lichaamscellen in kan gaan. Het werkt als volgt: de insuline in het bloed bindt zich aan insulinereceptoren op de celmembraan van lichaamscellen. De geactiveerde insulinereceptoren geven vervolgens een signaal aan de glucosetransporters. Hierdoor gaan de glucosetransporters open, waardoor glucose vanuit het bloed in de lichaamscellen terecht kan komen. De glucose kan nu door de lichaamscellen gebruikt worden als energie.
Diabetes type 1 is een auto-immuunziekte, wat betekent dat het eigen immuunsysteem de oorzaak is. Normaal ruimt het immuunsysteem ziektes en ziekteverwekkers op in het lichaam, maar bij diabetes valt het immuunsysteem de cellen aan die insuline maken en kan er dus helemaal geen insuline meer worden aangemaakt. Het gevolg hiervan is dat de glucose zich ophoopt in het bloed en niet in de lichaamscellen terecht kan komen. Om dit te voorkomen, moet iemand met diabetes type 1 insuline inspuiten.
Diabetes type 1 wordt ook wel jeugddiabetes genoemd, omdat het vaak op jonge leeftijd begint (voor het 40e levensjaar).
1: Bètacellen, die zich in de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier bevinden, geven moleculen af die aan het celoppervlak van de bètacellen komen te zitten. Deze moleculen worden antigenen genoemd. Om vooralsnog onduidelijke redenen scheiden de bètacellen deze antigenenook naar de omgeving uit.
2: De uitgescheiden antigenen worden opgenomen door zogenaamde antigeenpresenterende cellen (APC).
3: Met behulp van speciale moleculen ‘presenteren’ de APC de antigenen aan hun oppervlak.
4: De antigenen worden vervolgens herkend door gespecialiseerde witte bloedcellen: T-helper-1-cellen (Th1) en regulerende T-cellen (Treg).
5: Door de herkenning van het antigeen worden T-cellen geactiveerde Th1-cellen, waardoor er geen afweerreactie tegen het eigen lichaam op gang komt. Maar bij patiënten met diabetes type 1 zijn de Treg-cellen minder effectief, waardoor het afweersysteem ontspoort.
6: De geactiveerde Th1-cellen scheidt scheidt cytokines uit naar de omgeving, 7: waardoor B-cellen en cytotoxische T-cellen (CTL) worden geactiveerd.
8/9: De geactiveerde B-cellen maken antigeenspecifieke antilichamen die de antigenen op de bètacellen herkennen de geactiveerde CTL herkennen de antigenen op de bètacellen.
10: De herkenning van de antigenen door B-cellen en CTL leidt tot de vernietiging van de bètacellen.